Papieren aub!

by | mei 15, 2020 | Geen onderdeel van een categorie

Papieren alstublieft! Het is een beleefd maar krachtig verzoek dat ons bekend in de oren klinkt. Voor wie de oorlog nog heeft meegemaakt, was het een beangstigend bevel. Wie door Europa reisde in de pre-Schengenperiode, kreeg die vraag geregeld gesteld aan elke grenspost die je voorbijreed. Vandaag de dag wordt dit politie-verzoek nog sporadisch gesteld. Trouwens “papieren a.u.b.” is een uitspraak die nog weinig kant of wal raakt. Onze persoonsgegevens zijn nu samengeperst in één plastic identiteitskaart.

Wist je dat we het aan de Franse en de (latere) Duitse bezetting te danken hebben dat we over een systeem van persoonsgegevens beschikken die onze identiteit en afstamming (weliswaar op papier) vastlegt?

De Franse “uitvinding”

Het zijn de Fransen die tijdens de bezetting van onze streken, einde 18de eeuw, de burgerlijke stand hebben ingevoerd. Voor alle duidelijkheid: de burgerlijke stand is de verzamelnaam voor alle geboortes, huwelijken of overlijdens die ingeschreven worden in de gemeentelijke registers.

Voordien was deze persoonsregistratie een bevoegdheid van de kerk. Het afnemen van deze opdracht door de Fransen ontketende een storm van protest bij de kerkelijke overheden maar de vrijzinnige bezetter had daar geen oren naar.

En zo ontstonden de drie voornaamste aktes die onze persoonlijke administratieve geschiedenis bepalen: de geboorteakte, de huwelijksverklaring en de overlijdensakte. Al is onze burgerlijke stand meer dan 200 jaar oud, er is fundamenteel nog niets veranderd aan de oorspronkelijke Franse wetten. Uiteraard zijn er stelselmatig aanpassingen aangebracht en werden de aktes gemoderniseerd.

De geboorteakte is al twee eeuwen lang een getuigschrift waarop de geboorte (naam, voornamen, datum, plaats van geboorte) wordt bevestigd. Het werd mettertijd aangevuld met het juiste tijdstip en de rechtsgeldige doktersverklaring. Raar maar waar, het heeft tot 1984 geduurd vooraleer de wet werd aangepast en niet meer werd getwijfeld aan de echtheid van de doktersverklaring. Voordien zei de wet dat “het kind aan de ambtenaar moest worden vertoond”. Iets wat in de praktijk al vanaf begin 20ste eeuw niet meer werd toegepast.

In diezelfde wet van 1984 werden ook de getuigen afgeschaft. De medeondertekening van twee getuigen was dikwijls een hele klus voor de vader die zijn kind kwam aangeven. Daarom zag men geregeld aan het Wilrijkse gemeentehuis werklozen of gepensioneerden postvatten die als getuigen konden optreden bij de geboorteaangifte. De fooi van de trotse, kersverse vader werd nadien in dank aangenomen.

Je kreeg vandaag een eigen naam

om altijd mee te leven

Die kan nooit meer van jou vandaan

en nooit meer weggegeven

Hij groeit voor altijd mee

en zonder te veranderen

Hij leert dat je iemand bent

anders dan alle anderen

(onbekend)

De huwelijksakte. Vanaf 1794 werd het huwelijk een burgerlijke (en geen kerkelijke) handeling en was het de ambtenaar van de burgerlijke stand die de echtgenoten in naam van de wet tot man en vrouw verklaarde. Eén van de slagzinnen van de protesterende kerk was “Trouwen doe je voor God en niet voor het Gemeentebestuur” Het kerkelijk huwelijk mocht echter nog wel worden voltrokken maar moest (en nu nog) na de burgerlijke plechtigheid plaatshebben.

Omdat heel wat pastoors deze regels aan hun laars lapten en toch echtparen huwden die (nog) niet burgerlijk waren getrouwd, legde de Belgische Staat de prioriteit in de Grondwet vast. De geestelijke die deze wet overtrad, kreeg een boete van 500 Belgische frank. Dat was bijna een fortuin die tijd.

Het pastoorsverzet nam dan ook vlug af maar de kerkelijke overheid vroeg wel een bewijs in te voeren waardoor het burgerlijk huwelijk werd aangetoond. Dit was de aanleiding voor het invoeren van het trouwboekje dat al vlug uitgroeide tot een bewijsstuk met bijkomende richtlijnen voor bv. het opvoeden en verzorgen van kinderen. Vandaag de dag is het trouwboekje een nuttig document voor allerlei instanties maar vooral bij de notaris voor het bepalen van erfenissen

.

Zowel het trouwboekje van Ian als dat van zijn overgrootvader Franciscus is een rechtsgeldig document. Op een eeuw tijd is er wat de vorm betreft wel een en ander veranderd.

Awe pas astemblieft

Vijftig jaar geleden. Mijn leraar Nederlands vertelde me ooit dat hij in het centrum van ’t Stad werd tegengehouden door de politie met de vraag “Awe pas astemblieft”. Toen hij antwoordde dat hij geen “pas” had, werd hij grondig gefouilleerd. “En dit dan?” vroeg een verbolgen politieagent toen hij zijn portefeuille opende. “Ha, mijnheer de agent, maar dat is mijn identiteitskaart.” Waarschijnlijk heeft dit moedwillige misverstand van indertijd geen gevolgen gehad.

Wij waren, in tegenstelling tot onze buurlanden, al vanaf begin van de vorige eeuw verplichte dragers van een identiteitskaart. De “pas” – lees paspoort – was voor verre buitenlandse reizen. Nu nog.

Onze identiteitskaart (vroeger de “eenzelvigheidskaart” geheten) bestaat sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog. De Duitse bezetter had iedere inwoner ouder dan 16 jaar verplicht zulk een kaart bij zich te dragen. De naoorlogse Belgische regering was razend enthousiast over deze maatregel, zodat deze onverkort gehandhaafd bleef. Intussen is de kaart getransformeerd naar een handigere plastic kaart maar we hebben allemaal wel de reflex om nooit zonder onze identiteitskaart op stap te gaan. Dat we hebben we dus geleerd van de Duitsers.

Vanaf 1917 moest iedereen die ouder was dan 16 zich laten ‘”vereenzelvigen” en kreeg dan van de Duitse bezetter een Personal-Ausweis zoals Anna Pauwels, grootmoeder van onze heemkringvoorzitter Hugo Cassauwers.