De titel “Onze deurbel stond niet stil” is de gebalde weergave van hoe onze maatschappij toen was georganiseerd. Het was zo simpel als wat. Alles wat een doorsnee gezin toen nodig had, werd aan de deur gebracht, en niet zoals nu door een naamloze, gehaaste koerier. Basisbehoeften vormden een steeds wisselend tafereel op de dorpel van de voordeur. Sociaal contact was toen nog geen psychologisch probleem: het bestond gewoon. We zagen het van onze ouders, grootouders, en hebben het zelf nog voor een stuk mee mogen ervaren, maar helaas ook zien verdwijnen.
Bij ons thuis kwam de buurvrouw al eens bellen voor een eitje, of wat boter. De melkboer had niet geleverd omdat het bestelbriefje was weggewaaid. Die buurvrouw had een telefoon, wij niet, en bij haar mocht moeder al eens een dringend telefoontje plegen als vader ziek was, eveneens in ruil voor een eitje, een pakje zout, suiker… Ik vond dat normaal, maar mijn kleinkinderen trokken grote ogen toen ik het vertelde. Ook de ontvanger van de ‘ziekenkas’ liet de deurbel klinken om een zegeltje te plakken.
De melkboer kwam met paard en kar op onze oprit melk en aardappelen leveren. Vers gemolken rauwe melk uit de grote melkstoop, met een grote pollepel, exact de juiste maat van de kookpot. De brouwer leverde bier, limonade en water in zware houten bakken. De kolenboer leverde één keer per jaar de kolen aan huis. Eerst nog met paard en kar en dan met een vrachtwagen. Die mannen met cape over hun hoofd en schouder konden écht wel mikken naar dat kleine keldergat dat uitgaf in de kolenkelder. Bakker De Castro leverde elke dag een vers, spierwit Expobrood af. Afrekenen gebeurde wekelijks aan de hand van een broodspaarkaart. De gazettenman kwam dagelijks langs, de kranten samengebundeld in een bak op het frame van zijn fiets. Door een vergroeiing in zijn ruggengraat was hij letterlijk naar zijn fietsstuur gegroeid, zo krom liep hij, maar had altijd en voor iedereen een vriendelijk woord.
De toeleveranciers van minder essentiële voedingswaren, hanteerden hun eigen deurbel zoals Soep van Boom of Glacé Annie die met haar geelkleurig 2 Pk’tje via een klein bronzen klokje een hemels ijskreem-geluid liet horen. De lieve dame bediende haar cliënteel door het opgeklapte venster waarachter een smal plankje was bevestigd. Waar normaal de passagiersstoel stond, was een koelbak gemonteerd met heerlijk ijs in diverse smaken en kleuren. We vroegen altijd een potje omwille van het bijhorende plastiek lepeltje dat voorzien was van een afbreekbaar Belgisch muntstukje, of een letter uit het alfabet die je dan kon sparen om later je hele naam op de spaken van je fiets te bevestigen.
Onze deurbel stond niet stil totdat de supermarkten, met prijzen waar niemand tegenop kon, het einde inluidde van de neringdoeners aan huis. Ik herinner mij als kind de dikwijls ‘pijnlijke’ gesprekken van mijn moeder aan de voordeur, als een leverancier bedankt werd voor bewezen diensten.
De burencontacten verminderden naarmate wij ouder werden. Iedereen een televisie, een auto, en alle jaren op vakantie naar Luxemburg, toen nog aan het andere eind van de wereld.
Deze bijdrage geldt als tegengif voor het huidige maatschappelijk beeld in de wachtkamer van de dokter. Onze deurbel was hét middel tegen vervreemding, afzondering en isolement.
Het doet deugd om daar nog eens op terug te blikken maar ik mis mijn deurbel.